Bijbelse kenmerken van een oudste of opziener. Deel 4
De apostel Paulus houdt ons in 1 Kor. 10:6 een spiegel voor, net als Jakobus in hoofdstuk 1:23. Als Nieuwtestamentische priesters (1 Pet. 2:9) kunnen we daarom uit Ezechiël 44 de lessen leren met betrekking tot ons gedrag in Gods Nieuwtestamentisch Huis, de Gemeente van de levende God (1Tim. 3:15; Heb. 3:6);
1. Oudsten, vooral de lerende ouderlingen (1Tim. 5:17), behoren de gave van “onderscheiding van geesten” te hebben ontvangen (1Kor. 12:10), “om Mijn volk het onderscheid leren tussen heilig en onheilig, en hun het onderscheid laten weten tussen onrein en rein.”
2. Zij moeten in staat zijn binnen Gods Gemeente recht te spreken, hoewel dat niet altijd betekent dat ze een hoge opleiding of positie moeten hebben of in de wereld hoog geacht zijn (1Kor. 6:5b; Hnd. 4:13; Tit. 1:7).
3. Bij rechtspraken of problemen dienen zij alleen Gods Woord als gezaghebbende Bron toe te passen (1Tim. 4:6, 13-16; 2Tim. 2:20-26; 3:14-17; 4:2; 2Pet. 2:19).
4. Bij falen schakelt God hen niet uit, maar blijft hen gebruiken om andere voorgangers en gemeenteleden, vooral hun functioneren als “ervaringsdeskundigen” t.o.v. gelovigen die van buiten de lokale gemeente komen en in de dienst willen participeren aan de tafel van de Heere en de Woordbediening (Hand. 20:20:28; Tit. 1:10-16; 2 Joh.: 7-10; Judas: 17-23).
5. Met betrekking tot het aanzitten aan de tafel van de Heere, nodigt de Heere Zelf uit en niet de gemeente of de oudsten als Nieuwtestamentische priesters, hoewel die ook waken over Gods tafel. Maar in feite is iedere gelovige verantwoordelijk voor hen die aan de tafel van de Heere aanzitten. Die buiten zijn oordeelt God (1Kor. 5:12; 10:31-33; 11:20,27-32; Heb. 10:19-25).
6. Oudsten behoren niet zichzelf aan te stellen of door middel van stemgedrag aangesteld te worden over Gods erfdeel (Ez. 34:1-8; 3Joh. vs. 9-11; 2Kor. 11:13; Mark. 10:42-44; 1Pet.5:1-5; 2Pet. 2:1-3; Jud.vs.14-16).
7. Wanneer er “vreemdelingen” in het midden van de gelovigen de dienst van de Heere bij willen wonen, kan er alleen sprake zijn van deelname wanneer zij wedergeboren en “onbesneden van hart en lippen zijn”, dat wil zeggen bekeerd zijn, gereinigd van een kwaad geweten, “besneden van hart” door “door het uittrekken van het lichaam van de zonden van het vlees, door de besnijdenis van Christus” (Heb. 9:14; Kol. 2:11-14).
8. Oudsten en in feite alle gelovigen in Gods Huis, zijn “dienstknechten van de allerhoogste” en geen slaaf van mensen (1 Kor. 7:23). Ieder heeft zijn of haar eigen taak i.o.m. de gave die God heeft gegeven (zie o.a. Rom. 12:3-8; 12:4-31). Zij doen allen het werk van een evangelist in het nodigen van de mensen om hen heen om op Gods uitnodiging om Zijn redding en blijdschap te ervaren in te gaan en hun mededienstknechten te “bedienen” met Gods voedsel, Zijn Woord (Mat. 22:10; 24:45; Luk. 12:37; 17:10; 19:13; Rom. 6:18). Het is in feite een “profetische bediening” (Hand. 2:18).
9. Wanneer temidden van de gelovigen ongeoordeeld kwaad is (afgoderij is ongehoorzaamheid, zie 1 Sam. 15:23), kan dat schade veroorzaken aan het geestelijke en ook fysieke leven van de hele gemeente (1 Kor. 11:30: Joz. 7:5-13; 2 Kron. 30:11-20; 1 Pet. 1:22,23; 2 Pet. 3:11; Jak. 5:16; Judas: 12,22,23; 2 Tim. 2:20-26; Heb. 10:19-22).
10. Als christenen mogen wij ons laten “reinigen van alle ongerechtigheid”, zoals de Levitische priesters in de nieuwe Tempel, niet door het bloed van stieren en bokken, maar door het bloed van Christus. Wij mogen, nadat wij onszelf geoordeeld hebben i.o.m. de heilige maatstaf van Gods Woord, ons geweten ook laten reinigen van dode werken (Heb. 9:14). Alleen dan hebben ook wij als priesters vrijmoedigheid om tot de troon der genade te naderen voor aanbidding, lofprijzing, gebed en voorbede (Heb. 9:14; 10:19,20).
De video is afkomstig van deze Youtube pagina:
https://www.youtube.com/watch?v=J8MocLxusEw
0 Reactie